Precies één jaar nadat haar man -mijn Opa- overleed, loopt een bloedpropje vast in de hersens van Oma en zakt ze voor de ogen van mijn ouders in elkaar. Drie weken lang zitten we om beurten in een Tilburgs ziekenhuis naast haar bed en twijfelen we over wat Oma nog wel en niet kan (niet: praten, slikken, de linkerkant van lichaam bewegen en wel: ja en nee knikken, in je hand knijpen, blij zijn je te zien) en vooral ook over wat ze wel en niet begrijpt (dit was veel lastiger).
Op een zaterdagmiddag knijpt mijn Oma, waar ik ontelbaar veel dagen tot in mijn late tienertijd doorbracht en tot voor kort haast dagelijks mee belde, in mijn hand en zegt iets wat als ‘bluhvuuh’ klinkt. Ze lijkt met haar rechterhand te wijzen naar iets op het nachtkastje op wieltjes. Ik pak één voor één de items van het kastje. Lippenbalsem? Nee, knikt Oma. Zakdoekjes? Het flesje Guerlain parfum -dat heel toepasselijk ‘Samsara’ heet? Nee. Ik geef op. ‘Oma, ik begrijp niet wat je bedoelt’ geef ik toe terwijl ik haar hand stevig vastpak en vol in beeld voor haar enige nog werkende oog kom hangen. Oma is moe en sluit haar ogen. Ik plof met een zucht neer op de stoel naast haar bed en houd haar hand vast. Mijn hart kraakt.
Ik breng de laatste avond van Oma’s leven met haar en mijn moeder door. De verpleging heeft een ijzeren karretje in de kamer neergezet met permanent verse koffie en thee, iets wat volgens mijn moeder geen goed teken is. We hangen op de speciaal aangerukte ligstoel, en met onze kousen-voeten op de rand van Oma’s bed. We kletsen over de zussen van Oma, mijn afwezige kinderwens, de ziekte van mijn vader en hoe mijn Oma altijd los ging voor ons met Sinterklaas. Ik doe mijn moeder downward facing dog voor tegen de stalen rand van het ziekenhuisbed. We breken gedroogde lavendel uit de tuin van mijn ouders op een zakdoekje dat bij het gezicht van Oma ligt, die inmiddels dormicum en morfine krijgt, in plaats van sondevoeding. Om half twaalf geef ik Oma een kus en verlaat ik het ziekenhuis via de nachtuitgang. Anderhalf uur later overlijdt ze in aanwezigheid van mijn moeder.
Een paar dagen later, weer thuis, val ik ‘s avonds laat in de documentaire ‘The Artist is Present’ over Marina Abramovic. We volgen de bekende -en niet onomstreden- beroemde performance artist voor, tijdens en na een overzichtstentoonstelling in het New Yorkse Museum of Modern Arts. Hier voeren jonge kunstenaars haar eerdere werk uit en maakt Abramovic zelf een nieuw -en ongekend extreem- werk. Abramovic neemt zich voor om gedurende de drie maanden dat de tentoonstelling loopt aanwezig te zijn en zes dagen per week, acht uur per dag op een stoel in een museumzaal te zitten. Voor haar staat een tafel en daarachter een stoel. Zodra daar iemand plaatsneemt richt Abramovic langzaam haar blik op en kijkt ze deze persoon in de ogen. Zolang ze willen. (Totdat het té populair word en mensen buiten het MoMa slapen om de volgende dag verzekerd te zijn van toegang).
Stel je het fysieke en mentale uithoudingsvermogen eens voor dat je nodig hebt om drie maanden lang acht uur per dag muisstil te zitten op een stoel. En continu wisselende personen je volledige aandacht te geven. Te midden van je levenswerk in ongeveer het meest toonaangevende museum ter wereld. Met honderden mensen om je heen die je bekijken. Als je dacht dat een meditatieretraite moeilijk was, think again.
De mensen die Abramovic onder ogen kwamen veranderden. Braken. Lieten zichtbaar verdriet en spanning los. Trilden. Op een briljant simpele manier liet Abramovic het grootste kunstwerk van alles zien: aandacht. De meest basale en aardverschuivende vorm van liefde. Alles verandert, opent zich onder invloed van aandacht. Denk maar aan verliefd zijn, iemand hebben die alleen maar ogen voor jou heeft. Of het effect van een oprechte glimlach van een vreemde op straat. Aandacht. Zelfs de wetenschap kan er niet meer omheen; het geobserveerde verandert onder invloed van de observatie. In een tijd die op alle niveaus ingewikkelder lijkt te worden, liet Abramovic zien dat we eigenlijk maar één ding verlangen. Dat maar één ding ons -en alle voelende wezens met ons- kan helen. Aandacht.
En dat edelmetaal was ook het enige vermogen dat ik mijn Oma kon bieden tijdens haar laatste weken. Door kompresjes nat te maken waar ze een beetje op kon zuigen. Door een kussen onder haar elleboog te leggen in de hoop het haar wat comfortabeler te maken. Toen dat soort dingen uiteindelijk niet meer konden bleef alleen aandacht over in de vorm van aanwezigheid. Aandacht in de vorm van bereidwilligheid om aanwezig te zijn bij haar lijden -en mijn eigen ongemak en zelfs soms misselijkheid die haar lijden opriep. Je kunt alleen maar hopen dat er op jouw moment van sterven iemand is die jouw lijden in haar aandacht houdt en het niet buitensluit. Ik heb het geprobeerd voor, en bij, mijn Oma.
Ik heb de hoop dat je je vermogen tot aandacht kunt trainen. Marina Abramovic ontwikkelde er zelfs een methode voor, de Abramovic methode. Meditatieoefening is er ook een. In beide gevallen speelt tijd een cruciale rol. Dat betekent dat aandacht trainen, aandacht hebben per definitie geen truc is, niet iets wat je afdwingt, maar eerder iets waar je in leunt, je aan overgeeft. Dit helpt mij om te herinneren dat ik niet mediteer om een goede meditator te worden, maar om mijn kans op aanwezigheid te vergroten op de momenten die ertoe doen. ‘The hardest thing to do is something that is close to nothing’ aldus Abramovic. En dat is soms een hele kunst.
(deze essay verscheen origineel op Bodhi op 16 december 2013)
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn om een reactie te geven.