(Deze essay verscheen origineel op Bodhi)

In Berlijn loop ik samen met mijn vriendin en hond op een heldere, koude dinsdagochtend in december het Holocaustmonument in. Middenin het voormalig zenuwstelsel van misschien wel het meest onmenselijke regime van de 20e eeuw liggen 2711 betonnen blokken, die je opslokken en desoriënteren als je er tussendoor loopt. Mijn hond Eddie durf ik niet los te laten uit angst dat hij gaat spelen; als voormalig straathond leeft mijn viervoetige Roemeen doorgaans op in betonnen settings. Achter ons schuifelt een groep Franse middelbare scholieren achter een gids aan, voor ons poseert een stelletje op een van de blokken lachend voor de foto. Mijn vriendin neemt een selfie met vintage-effect.

Ik denk aan Etty Hillesum, een jonge Joodse vrouw in Amsterdam die op mijn huidige leeftijd een dagboek ging bijhouden en in de nachtmerrie van de Holocaust terechtkwam.

Afgelopen zomer las ik haar dagboek en sindsdien zijn we enigszins onafscheidelijk. Ik leun tegen een hoger liggend blok, staar over het doolhof en stel me voor dat Etty naast me leunt. Wat vind je hiervan?, vraag ik haar. Ik voel een antwoord maar vertrouw het niet helemaal. Ineens is het alsof ik een van de blokken graniet heb ingeslikt. Het drukt op mijn hart en maag en voelt onverteerbaar, zoals het hele hoofdstuk van de Tweede Wereldoorlog. Ik denk aan Etty’s woorden, dat we ons nog drie eeuwen zullen schamen voor wat zich -nog maar zeventig jaar geleden- voltrok. Dat ingeslikte blok graniet leg ik dan maar alvast in mijn maagzuur te week, in de hoop dat de generaties na mij het om kunnen zetten in iets voedzaams.

 

 

 

Wakker blijven

Nu Europa aan massaal geheugenverlies lijkt te lijden en extreemrechtse partijen overal weer terrein winnen, zijn de dagboeken van Etty van onschatbare waarde. Nu vind ik het bijzondere aan Etty dat haar dagboeken niet alleen bijdragen aan historisch besef, maar ook aan persoonlijke ontwikkeling. Etty bezat namelijk een buitengewone mate van wat humanisten levenskunst noemen: het vermogen om ‘wakker te blijven naar alle dingen die het leven je overhandigt’. Op dinsdag 8 juni 1943 schrijft ze vanuit kamp Westerbork:

“Ik ben daar net op een kist geklommen, die hier tussen de struiken lag, om het aantal goederenwagons te tellen, het waren er 35, een aantal tweedeklassewagons vooraan voor de begeleiders. De goederenwagens waren helemaal gesloten, hier en daar waren er planken uitgelaten en door de openingen staken handen, die zwaaiden, net als bij drenkelingen.

De lucht is vol vogels, de paarse lupinen staan daar zo vorstelijk en vredig, op die kist zijn twee oude, keuvelende vrouwtjes gaan zitten, de zon schijnt op m’n gezicht en vlak voor onze ogen geschiedt een massamoord, het is zo onbegrijpelijk alles.

Met mij gaat het goed.”

Etty Hillesum neemt haar persoonlijk leed even serieus als het grote leed dat zich om haar heen voltrekt.

Een van de meest bewonderenswaardige karaktereigenschappen van Etty vind ik dat. Ze koestert verbazingwekkend weinig wrok en begint -om maar even een open deur te gebruiken- altijd bij zichzelf. En dat is natuurlijk iets wat je ook nu van jezelf wilt kunnen zeggen, maar wat Etty waarlijk hartcore maakt, is de mate waarin haar geloof getest werd en lijkt te overleven. In boeddhistische termen kun je Etty met gemak een bodhisattva noemen, iemand die haar eigen verlichting uitstelt totdat alle voelende wezens wakker zijn. In de tussentijd stelt een bodhisattva haar leven in dienst om de pijn en vreugde van die ontelbare wezens te herbergen:

“‘Vorwegnehmen’. Ik weet hier geen goed hollands woord voor. Zoals ik hier nu lig, sinds gisteravond, verwerk ik vast een beetje van het vele lijden, dat er over de hele wereld verwerkt moet worden. Ik breng vast een beetje van het lijden van de komende winter onder dak. In één keer gaat dat toch niet.”

Ik heb de eer gehad een bijdrage te leveren aan een boek over de nagedachtenis van Etty. Het boek, Altijd Etty, samengesteld door Julika Marijn en Ton Jorna. Daarnaast wordt Etty door Marijn tot leven gebracht in de prachtige solovoorstelling ‘Denkend Hart’. Deze “Etty-revival” heeft ervoor gezorgd dat ik haar leven wil eren in het mijne. En Etty, dharmaleraar die ze is, maakt dat heel concreet. Op mijn schrijfbureau prijkt dan ook een fragment dat ze schreef op 24 juli 1942:

“Als ik deze tijd overleef en als ik dan zal zeggen: het leven is mooi en zinrijk, dan zal men mij toch moeten geloven.

Als dit lijden niet tot een horizonverruiming leidt, tot een grotere menselijkheid, daartoe alle kleinheden en bijzaken van dit leven van je afvallen, dan is het voor niets geweest.”